Het lerarentekort voor het vak godsdienst

Meer dan 20 jaar geleden kreeg ik een nieuwe collega die mij toevertrouwde dat hij niet goed uit de voeten kon met het leerplan: “ik begrijp daar eigenlijk niks van”. Dat kon ik niet bevatten, want het leerplan sloot in die tijd nog heel mooi aan bij wat ik in Leuven in mijn kandidaturen en licenties godsdienstwetenschappen had gestudeerd. Ik had met de leerplannen van professor Jef Bulckens juist helemaal geen probleem, integendeel. Ik begreep dat er nu collega’s die een andere licentie of graduaat (de oude benamingen) hadden behaald, ook godsdienst gingen geven en dan vaak naast het ‘eigen’ vak. Om dat te mogen, moest je een cursus gevolgd hebben – of ermee begonnen zijn, of soms zelfs maar beloven om die ooit te gaan volgen. Of dat laatste waar is, dat weet ik niet met zekerheid, en ik hoop tot op vandaag dat het niet waar was. Hoe dan ook, de bevoegdheid om godsdienst te geven werd indertijd al heel erg opgerekt.

Je oogst vaak wat je gezaaid hebt
Een gevolg van die keuze, die op een moment dat er een lerarenoverschot was, op korte termijn allicht het contingent godsdienstleraren aan kon vullen, is dat er ook in de hogere jaren leraren zijn die godsdienst geven, maar naast een ander vak. Het vak godsdienst als tweede keuze, uit noodzaak..

En vandaag gaat men blijkbaar verder op dat elan: iedereen heeft op TV kunnen zien dat Meneer Vanneste gewoon godsdienst mag geven, simpelweg omdat hij gedoopt is. Dat moest ik weer even incasseren, maar het is wel de realiteit. Ik merk het ook in mijn eigen school. Mijn weggepeste collega is al maanden ‘uit’ en wordt nu inderdaad vervangen door een gedoopte oud-leerling die nooit godsdienst heeft gestudeerd. Het is een fijne, piepjonge collega, daar niet van, maar hoe bemoedigend is die situatie voor de nabije toekomst?

Christenen hebben van bij het begin heel veel kunnen rekenen op de getuigen van het geloof. De martelaren waren bij uitstek getuigen – en wie zijn leven veil heeft voor het geloof, die moet echt wel overtuigd zijn. Dat vertrouwen op geloofsgetuigenis ondervind ik als leraar godsdienst nog steeds. Het is de ‘G’ in ‘GSM’. Het lijkt er op, dat de verantwoordelijken van het godsdienstonderwijs echt helemaal inzetten op getuigen en getuigenissen van het geloof. Dat werkt soms. Alleen: dat werkt niet op school. Jongeren hebben het meteen door als iemand hen ergens van wil overtuigen. Zij worden elke dag blootgesteld aan allerlei vormen van propaganda, niet in het minst in de sociale media. Jongeren zijn wars van die beïnvloeding. Zij zijn wel gevoelig voor rolmodellen, ook op school. En juist daar slaagt de getuigende leraar niet: ik merk dat die mayonaise niet pakt – en dat is al decennia zo.

Ik zie de nabije toekomst van het godsdienstonderwijs heel somber in. In het Vlaamse Parlement werd deze week nog eens gepleit om het vak te vervangen door een vak waarin je bijvoorbeeld leert hoe je een verzekering neemt voor een brommer. Geen bijbel, maar verzekeringen.

Hebben we al niet veel te lang willen teren op het lerarenoverschot van de afgelopen decennia? Ik bedoel de tijd, dat er voldoende leraren waren die hun opdracht geschiedenis, Engels of PAV – ik noem maar wat -maar al te graag wilden aanvullen met desnoods een paar uurtjes godsdienst, om toch maar een volledige benoeming te kunnen bekomen in hun geliefde school. Om dan later, meteen van zodra de gelegenheid zich voordeed, het vak godsdienst weer als een blok te laten vallen. Zo ging het wellicht niet altijd, maar ik heb het toch meer dan één keer zien gebeuren.

Het nog verder laten zakken – tot op de absolute bodem – van de erkenningsvoorwaarden om het vak te mogen geven, namelijk gedoopt zijn, vervult mij met afschuw, schaamte, ingehouden woede en veel verdriet. Ik ervaar het als de ultieme belediging voor mij als vakleraar.

Waar zijn we dus mee bezig geweest? Dat moest ooit mis gaan. Het was een riskante gok. En vandaag is het dus zo ver: door het algemene lerarentekort staat de leraar godsdienst in de top-3 van de knelpuntberoepen.

Elders1 heb ik al mijn licht laten schijnen op het onderwerp van het lerarentekort en hoe we daar best mee om kunnen gaan. Ik vat mijn adviezen hier samen. Ik begin bij de meteen te nemen maatregels, om dan van langsom verder te gaan naar het vinden van een oplossing op lange termijn.

Aanpak op korte en wat langere termijn

  • Hou de mensen die nu godsdienst geven, vooral aan boord. De afgelopen jaren heb ik meerdere goede mensen zien vertrekken, omdat zij heel hard zijn aangepakt door de inspectie. Anderen zijn dan weer aangemoedigd om carrière te maken in de schoolleiding. Geen slimme zet, want die mensen ben je kwijt en die krijg je niet meer terug.
  • Op korte termijn kunnen er leraren gezocht worden die online leermiddelen willen en kunnen aanleveren. Klassen die geen leraar hebben, kunnen op die manier toch les krijgen, zoals we in de corona-tijd hebben gedaan. Reken hiervoor niet op Thomas, die voldoende heeft getoond niet aan die opdracht te kunnen voldoen. De mensen die de Junior Colleges voor de Faculteit Religiewetenschappen en Theologie maken, kunnen dat duidelijk wel. Zelf heb ik (op WikiWijs, zoals bijvoorbeeld dit leerpad) ook een reeks online lessen uitgewerkt voor de 3e graad S.O., die iedereen kan gebruiken. Op die manier hou je de vuren van het godsdienstonderwijs nog een tijd brandende.2
  • Normaliseer het vak, dus het leerplan en de leerdoelen daarin. Schrijf die leerinhouden uit in begrijpelijke taal (en niet in telegramstijl en steekwoorden); maak er geen legpuzzel van en bouw het vak op, zoals de andere schoolvakken dat doen, met heldere titels en een duidelijk uitgeschreven inhoud.3 Haal de band tussen de religiewetenschap en theologie en het schoolvak weer stevig aan, omdat een schoolvak altijd gekoppeld moet zijn aan een overeenstemmende wetenschap.
  • Overtuig de bisschoppen om het vak nu uit handen te geven. Bij een volgende regeringsvorming zal artikel 24 weer op de helling komen te staan – en deze keer bijna zeker sneuvelen. Welnu, speel nu de kaarten uit die we in handen hebben en sleep bij een hertekening van de zingevingsvakken uit de brand wat er nog te redden is. Nog langer dralen maakt de positie van de Kerk alleen nog maar zwakker. Er is een breed draagvak voor een pluralistisch vak levensbeschouwing, filosofie en burgerschap. Wel, door handig te onderhandelen, nu we nog niet helemaal in de koorden hangen, kunnen we een stem opeisen in het kapittel en een hand hebben in de redactie van leerplannen en basisteksten.
  • Om even te chargeren roep ik iedereen die belang stelt in het godsdienstonderwijs op, om de al zo lang aanhoudende ontkenningsfase achter te laten. De grondwet zal niet eeuwig blijven garanderen dat het godsdienstonderwijs blijft bestaan zoals het nu is. Laat ons wakker worden en nu doen wat voor de leraren en de leerlingen de beste optie is.

Ieder nadeel heb z’n voordeeel

Ten slotte som ik nog de voordelen op van het opgeven van het vak godsdienst, zoals het nu bestaat:

  • De godsdienstleraar krijgt opnieuw een schoolvak met een breed maatschappelijk draagvak en wordt opnieuw gewaardeerd voor haar inzet. Niet meer de risée van de deliberaties, maar een leraar met een vak dat telt.
  • De leerlingen krijgen in een ruimer vak een spectrum aan zingevingssystemen om te bestuderen en te bevragen. Ik beveel aan om daarbij lering te trekken uit de godsdienstdidactiek zoals die in het Verenigd Koninkrijk is uitgebouwd en het hermeneutisch-didactisch model resoluut achter te laten.
  • Een eenheidsvak, nu nog een nachtmerrie voor menig verdediger van het katholiek onderwijs, betekent ook dat de andere levensbeschouwelijke vakken opgaan in dat nieuwe schoolvak. Dus ook geen NCZ en geen Islam meer op school. Ook geen segregatie in de leergroep meer, maar de klasgroep – idealiter – als een afspiegeling van de maatschappij. Ik zie er wel de voordelen van in, maar natuurlijk ook de valkuilen de struikelblokken.
  • Het lerarentekort in de zingevingsvakken zou volgens mij in een handomdraai opgelost zijn en de vraag naar wie het vak mag geven ook: namelijk iedereen die een erkende relevante studie met succes heeft gevolgd en blijk geeft van een open en tolerante houding. En les kan geven. Dat ook.

  1. https://encyklik.classy.be/leraar-godsdienst-een-knelpuntberoep/
  2. In deze suggestie laat ik de inhoud inderdaad primeren op de persoon. Dat doe ik in het perspectief dat je in het godsdienstonderwijs naar mijn oordeel minder moet inzetten op getuigen, maar op een boeiende inhoud.
  3. De leerplannen godsdienst zijn in de laatste jaren van de 20e eeuw helemaal omgegooid. De uitgeschreven teksten van professor Jef Bulckens en zijn medewerkers werden vervangen door een lange reeks “leerdoelen” die meestal niet aan de formele vereisten van leerdoelen voldoen. De vroegere ‘basisideeën’, waarin de leerinhouden voordien werden uitgedrukt, waren nu nog moeilijk te vinden. Die vernieuwing is goed te plaatsen in het tijdsgewricht van de periode rond de eeuwwisseling: overal ging het traditionele onderwijs op de schop, en werd er vlot geëxperimenteerd met leerstijlen, activerende werkvormen en wat dies meer zij. Het ordelijke opbouwen van lesinhouden en het instuderen ervan werd herdacht tot het kunnen opzoeken van informatie en het creatief omgaan met de topics die aan bod kwamen. Bij de ‘actualisering’ van dit nieuwe ‘raamplan’ werden er weliswaar nummers toegekend aan de ingrediënten die de bulletpoints vervingen – wat een goed idee was – maar nu zijn het uiteindelijk alleen nog die “ingrediënten”, en is er geen sprake meer van een degelijk uitgeschreven leerplan. Een collega zei het ooit zo: “met het oude leerplan kon je bij wijze van spreken zo naar de klas stappen: alles stond er in…”. Dat kan nu niet meer: je moet een puzzel leggen en vooral vaart zetten, want er zijn enorm veel ingrediënten om af te vinken, en noodzakelijkerwijze wordt het een ratjetoe van vanalles en nog wat, zonder een duidelijke leerlijn en zonder een degelijk opgebouwde inhoud. Leerlingen ‘zien’ heel veel, maar leren eigenlijk bijna niets.

Is Jezus werkelijk verrezen?

Het is “The Greatest Story Ever Told”, natuurlijk. Maar is het ook een “true story”? Voor steeds minder mensen lijkt het aannemelijk dat het lichaam van de gekruisigde Jezus, na drie dagen in het graf, zou verrijzen. Maar wat zijn dan de aanwijzingen, voor en tegen een historische verrijzenis?

Dat was precies de twistappel van een online dispuut tussen Bart Ehrman, een veelschrijvende historicus en ex-christen aan de ene kant, en een apologetische evangelische christen en bijbelkenner, Mike Licona, in de andere hoek. Wie deelde de beste punches uit – en wie kwam als overwinnaar uit deze battle? Mijn persoonlijke evaluatie:

Verrassend, maar ook weer niet – want Bart had aangekondigd dat hij een nieuwe aanvalslijn zou inzetten – bracht dr. Ehrman de positieve wetenschappen in stelling voor zijn case tegen de historische en reële opstanding van Jezus Christus. Hij begon over entropie.

Nu is entropie een wetenschappelijk concept waar leerlingen in het vak chemie regelmatig moeite mee hebben, maar ik kan het wel illustreren met een voorbeeld dat Bart trouwens ook gebruikt. Veronderstel dat je in je kopje thee ook suiker en melk doet en je gaat vervolgens alles roeren. Je mengt het theewater met de melk en de suikermoleculen tot het kopje thee dat jij graag lust. In het kopje is de entropie redelijk maximaal: alles is nu grondig vermengd en wel zo, dat je het onmogelijk weer ongedaan kan maken. Je mag proberen om in de andere richting te roeren, in de hoop dat de suiker en de melk er weer apart uit gaan komen, maar dat gaat dus niet lukken. Entropie – wanorde – is een feit.

Een lichaam dat sterft kan, omwille van diezelfde natuurwet van entropie, ook niet opnieuw gaan leven. Dat is een keihard, onomstotelijk bewezen feit: de entropie in het dode lichaam zal niet terugkeren tot een minder entropische toestand van orde en leven. Onmogelijk.

In het debat had Licona het over een persoon in de Congo, die na gestorven te zijn in het bos, na een lange tocht naar het dorp, weer tot leven was gekomen – een mirakel dus. Doden zouden dus, bij grote uitzondering, toch weer levend kunnen worden. Okee.

Met dat verhaal maakte Licona zelf een einde aan zijn geloofwaardigheid als expert – want het is veel aannemelijker dat de persoon die in de brousse van Congo gestorven was, gewoon dood leek te zijn, maar dat niet echt was. Men ging, volgens het verhaal, af op de verkleuring van zijn huid. Echt medisch-wetenschappelijk lijkt mij die dood dus niet vastgesteld.

Natuurwetten kunnen niet opgeheven of tegengegaan worden. Daarom zijn het wetten, en geen conventies. Een God die interveniëert en de natuurwet – al is het maar even – opheft: onmogelijk.

Ook voor de gelovige Dr. Licona zijn veel van de opmerkelijke verhalen over Jezus geen historische feiten. Neem het wandelen over water: niet historisch. Maar de verrijzenis is van een andere orde, volgens hem. Het is geen mirakel, zoals heel veel in de pre-moderne wereld miraculeus was. De verrijzenis is – als een soort unicum – juist wel historisch. Het lijkt het ene historische feit te zijn, waarzonder het christelijk geloof geen enkele waarde meer heeft.

Als bewijs voor de historiciteit haalt apologeet Licona alleen het getuigenis aan van Paulus. Die was eerst een uitgesproken tegenstander van de christenen, tot hij onderweg een visioen heeft van de Christus zelf. Een visioen dat hem totaal verandert van een bestrijder van het christendom tot de feitelijke grondlegger van het geloof dat vandaag door miljoenen christenen over de hele planeet wordt beleden.

Paulus vermeldt het lege graf helemaal niet. Het is, wel beschouwd, ook helemaal geen valabel argument voor een reële verrijzenis. Het aantreffen van een leeg graf wijst eerder op een domme vergissing – ik ben op het verkeerde kerhof! – of op een lijkroof, eerder dan op een miraculeuze opstanding.

De verschijningen van de verrezen Heer aan Paulus en de twaalf en aan een menigte van 500 volgelingen zijn ook al geen al te sterke aanwijzingen voor een reële opstanding van het lichaam van Jezus, getransformeerd of niet. Heel veel mensen die rouwen – volgens Ehrman zelfs één op vier – heeft visies (hallucianties lijkt een sterk woord, maar het is wel waar het over gaat) van een dierbare overledene, als deel van het rouwproces. En dat geloof ik. Ik heb zelf bij twee overlijdens in mijn omgeving de aflijvige nog meermaals gezien – en gesproken – in ervaringen die in nagenoeg niets verschilden van echte, fysieke ontmoetingen. Ik herinner mij mijn aanhoudende en moeilijk te bestrijden twijfel aan het werkelijk overleden-zijn van de doden, juist omdat ik elk van hen nog maar pas werkelijk – in het vlees – had ‘gezien‘. “I Can See Dead People”?! – Wel, ik ook.

De verschijningen van Jezus na zijn dood aan het kruis zijn dus psychologisch heel aannemelijk te maken. Cognitieve dissonantie. In verschijningen gaat het statistisch bijna altijd om 1) nauwe relaties en 2) religieuze figuren. Jezus valt in beide categorieën voor zijn volgelingen. Dus qua aannemelijkheid een toppertje.

Uiteindelijk is het een beetje een zielige vertoning als je als christelijk apologeet zo veel moeite wil doen om voor de hoeksteen van je geloof historiciteit te claimen. Nu, toegegeven: Paulus deed dat ook al en hij kwam er in zijn tijd wel nog goed mee weg. Vandaag kan je als goed opgeleide volwassene niet anders dan meewarig het hoofd schudden. Althans, dat denk ik.

Wellicht heeft het christendom van Paulus andere schatten aangebracht dan het geloof in de fysieke opstanding van de Heer. Er is in zijn traditie een schat aan richtlijnen voor een levenswijze ontwikkeld, die zo lijkt weggekaapt uit het receptenboek van onze beste psychologen: nederigheid, geduld, een luisterend oor bieden, vergeven. In het weerbarstige leven van alledag blijken het telkens weer stappen op de moeilijke weg naar een werkelijk van-jezelf-verlost en uiteindelijk een leven.

Waarom?

Met een oorlog die woedt op ons eigen Europese schiereiland, moet ik onvrijwillig terugdenken aan de tijd die ik niet in het leger heb doorgebracht. Wat een mooie tijd was dat! Ik behoor tot de eizona laatste generatie van mannelijke landgenoten van wie Vadertje Staat een levensjaar opeiste om dienst te doen: de legerdienst. Waar ik dus geen zin in had.

Uit mijn studententijd is mij een zwart-wit poster bijgebleven als een iconisch beeld van een andere tijd. De foto is heel contrastrijk en laat het moment zien waarop een soldaat een voltreffer incasseert, wat vrij finaal lijkt, als je ziet hoe de arme kerel zijn wapen moet loslaten en op het punt lijkt te staan om nogal theatraal in elkaar te gaan zijgen.

Op mij maakte het indertijd wel indruk, en zo veel zelfs, dat ik na een paar jaar uitstel van legerdienst, finaal het statuut van gewetensbezwaarde heb aangevraagd. In mijn persoonlijk archief vind ik daar nu geen spoor meer van, maar ik denk wel dat het mij gegund is. Ik herinner mij nog vaag het bezoekje van de wijkagent, op een zaterdagvoormiddag – als aspirant-gewetensbezwaard werkschuw links tuig lag ik natuurlijk nog in bed – die, volgens mij, ook niet echt goed wist wat hij bij ons thuis precies kwam doen, of welke vragen hij diende te stellen. Uiteindelijk sprak de man: “Voor mij is dat in orde” en weg was hij. Een bizarre ervaring. Achteraf was ik vooral opgelucht dat mijn vader op dat moment niet thuis was. Zo kwam ik nog goed weg met mijn bezwaard geweten.

Maar terug naar de poster. Duidelijk anti-oorlogs-propaganda en allicht uit de tijd van de onzalige oorlog in Vietnam. Toen ik online op zoek ging naar de poster, kon ik hem niet meteen vinden. Misschien was dit beeld dan toch niet zo iconisch als ik dacht. En ook andere dingen wekten mijn verbazing: ik vond meerdere versies van de stervende soldaat. De oude poster kon ik uiteindelijk wel op de kop tikken, als ik er meer dan duizend euro voor wou neertellen. Een vrij waardevolle herinnering, dus toch wel.

Wat ik mij heel goed herinnerde, waren de drie letters, W, H en Y en het grote vraagteken daarachter. Dat was een aanknopingspunt en Google kon er ook wat mee. Maar dat er twee versies zouden zijn, dat was toch een verrassing.

Kijk naar de beelden. Je ziet meteen dat de linkse poster een flauw afkooksel is van de rechtse poster. Deze soldaat doet zijn best om de wanhopige pose na te bootsen en dat lukt vrij goed. Maar ook niet perfect. Waar je bij de rechtse – en volgens mij de oorspronkelijke – poster bijna vanzelf een pijnkreet gaat horen, van “lap, ik heb het zitten”, hoor je bij de linker man helemaal niks. Hij lijkt ook niet echt geraakt door een kogel, maar eerder een gebed af te schieten. Kijkt hij naar de hemel als de eerstvolgende bestemming? Wat een stijve hark is me dat! Echt veel gevechtservaring lijkt hij ook niet te hebben: zijn battle dress staat nog goed in de vouw en lijkt wel zo uit de verpakking te komen. Dan die rechtse man: die heeft al een tijd rondgelopen in zijn plunje, dat zie je aan de natuurlijke vouwen van zijn hemd en broek.

Allebei hebben ze een drinkfles aan de koppelriem, op dezelfde plek. Dat stemt overeen. Maar andere dingen niet: de linker man heeft een mes – de rechter niet. Ook de geweren zijn verschillend. Geen idee wat voor type het is – maar ze zijn verschillend. En de een draagt duidelijk een helm, terwijl de rechter soldaat een soldatenhoedje lijkt te dragen.

Het intrigeert mij wel: waarom werd er een nieuwe versie gemaakt? Was de oorspronkelijke foto niet goed genoeg? Moest de stervende soldaat per se een Amerikaanse GI zijn? Ik weet het niet, en ik kan het antwoord ook niet vinden.

Je moet kunnen leven met een open vraag, heb ik ooit te horen gekregen. Wel: ik heb er een.

Aanvullingen

  • Er zijn blijkbaar nog wel meer mensen die zich afgevraagd hebben waar dit beeld vandaan komt, en het antwoord wordt ook hier niet gevonden. Ze zeggen wel dat Google alles weet te vinden, maar dit toch maar niet.
  • Wat ik wel aan de weet ben gekomen, is dat de namaak poster figureert tussen veel andere op een muur in de film American History X, en dat hij daar eigenlijk niet thuis lijkt te horen. Wat ik ook leer, is dat het wapen een Thompson Submachine Gun is, een schiettuig van Amerikaanse makelij.
  • En ook in de schertsfiguren is er blijkbaar een overtreffende trap. Mijn dochter vond in ieder geval deze drama queen:

Een zondaar in Mekka

Je moet het maar doen: als openlijk homoseksueel en samen met je partner de hajj ondernemen en die dan ook nog op film vastleggen en er een lange reportage over maken. Parvez Sharma is een Amerikaanse moslim en dat is precies wat hij deed voor de film ‘A Sinner in Mecca’. Sharma was op 24 november 2015 te gast in ‘De Afspraak’. Op die manier leerde ik deze zelfverklaarde zondaar en zijn documentaire kennen. De film wordt vertoond op het IDFA festival, maar is intussen wel al te koop via iTunes.

Parvez maakt meteen duidelijk dat zijn hajj een heikele onderneming wordt. In Saudi Arabië word je letterlijk een kopje kleiner gemaakt als je homoseksueel bent en de film toont dan ook een onthoofding, waarmee de toon gezet is: verder zal alles heel clandestien moeten gebeuren. Dat levert nogal wat schokkerige beelden op, maar voor het eerst zie je de Ka’aba van heel dichtbij en door de broeierige aanwezigheid van dichte drommen pelgrims die om de camera heen bewegen, heb je de illusie dat je er ook zelf helemaal bij bent.

Je krijgt dus vrij unieke beelden te zien, maar vooral ook de kritische commentaar van Parvez maakt het boeiend: de schitterende marmeren vloeren en de 7-sterren hotels rond het plein contrasteren sterk met de vuiligheid in het tentenkamp en onderweg, waar de omgeving meer weg heeft van de 3de dag op Rock Werchter.

Saudi-Arabië staat de laatste tijd erg in de belangstelling vanwege de link met het IS-terrorisme. Door de film van Parvez krijg je een unieke kans om de Saudi’s beter te leren kennen. De filmmaker laat zien hoe deze staat het Wahabisme kan promoten omdat toevallig de twee meest heilige plaatsen in de islam op hun grondgebied liggen. En als je dacht dat iedere in het wit geklede moslim hier even bescheiden en solidair voor God komt staan, weet na het kijken wel beter.

Parvez is een bevoorrecht getuige die de interne pluraliteit binnen de islam laat zien. Uiteindelijk is voor hem de vraag niet meer: ‘ben ik welkom als moslim?’, maar eerder: ‘voel ik mij thuis in de islam?’

De gruwelkerk van Sint Stefanus

Interieur van de Santo Stefano.

Eind maart werd zijdelings mijn hulp ingeroepen voor het opleuken van de Italiëreis van de laatstejaars. Door de wereldwijde corona-crisis heeft die reis een tijd niet plaats kunnen vinden, maar nu kan het weer. En we gaan ervoor.
De verwachtingen voor deze uitgave van de traditionele schoolreis zijn dus hooggespannen. Ooit was de reis vooral een onderdompeling van de Vlaamse jeugd in de pracht en praal van de Rooms-katholieke Kerk, met als hoogtepunten bezoekjes aan de Vaticaanse musea, het Sint-Pietersplein en de monumentale Sint Pietersbasiliek, en met de obligate deelname aan een Vaticaanse eucharistieviering op zondag. Dat allemaal om vooral de nog piepjonge mannen te imponeren met de uitbundige barokke uiterlijkheden van het Rijke Roomse Leven, in de stille hoop dat hier en daar een licht beïnvloedbare jongeman op die “Romereis” het idee zou opdoen om zich te comitteren aan deze Grote Club met het zo indrukwekkende decorum.

Menig jongmens zou zich jaren later, in een klam appartement van de gemeente, nog de prachtige reis herinneren, waarin het prille geloof al vaste grond leek aan te nemen. Terwijl intussen op de draaiende glasplaat de microgolfmaaltijd-voor-een-persoon zoemend aan het opwarmen is. Smakelijk eten.

Maar terug naar Rome, waar het jonge volkje, moe van de blitzbezoeken aan de ene na de andere kerk, plots ’s avonds, bij de wandeling naar de Trevifontein en de Spaanse Trappen, geheel onverwacht, de andere ‘groep’ uit de eigen stad, maar van De Andere School, tegen het lijf zou lopen. Er moet daar informatie uitgewisseld zijn over hoe en waar, want op de een of andere manier was bij ons, de jongens, geweten dat de meisjes van de ‘Benedictinnen’ in het klooster van de Spaanse Zusters zouden overnachten. Na het avondmaal en de dagsluiting kostte het weinig aanmoediging om onze busschauffeur zo ver te krijgen, dat hij ons tot in de buurt van die maagdenburcht zou vervoeren. Het laatste eind zouden wij te voet moeten doen, maar die paar honderd meter konden er nu ook nog wel bij.

Daar, in die donkere Romeinse steeg, liep het al vlug uit de hand. Daar stonden we dan met testosterongedreven durf om de meisjes naar de ramen van hun kloosterburcht te lokken met geroep – vermoed ik – en – tot mijn niet geringe verbazing – met onmiddellijk succes. De jonge deernen, sommige van hen in bepaalde staten van ontkleding, kwamen zich inderdaad maar al te graag vertonen en ik zag gordijnen bewegen en ik hoorde schril geroep en veel gekir, maar veel meer gebeurde er in die steeg ook niet.

Achteraf leek het op een nogal rumoerige uitvoering van een slechte balkonscène met veel te veel figuranten, waaronder ikzelf. Het hoogtepunt was dat een van de Spaanse Nonnen, wellicht de poortzuster, zich plots vertoonde aan haar poort, in een staat van furie en opwinding die ik sindsdien met Spaanse Nonnen ben blijven associeren. Dat mens kon kijven. Niet normaal. Nu is ’vertonen’ misschien wat overdreven. Als ik mij goed herinner was deze non nauwelijks te zien en konden wij alleen horen dat zij daar stond, achter een poort met een getralied luik. Maar zij deed wat van haar verwacht werd.
Volgens mij zou het de volgende avond allemaal veel gemakkelijker gaan. We waren bij de Spaanse Trappen aangekomen, of aan de fontein van Trevi – mijn geheugen laat mij wat de exacte locatie betreft, nu al een tijdje in de steek, maar daar werden de jonge stadsgenoten alsnog, nu zonder enige prohibitie, met elkaar verenigd. De zwoele, zacht-droge wind, het broddelen van de fonteinen, het glinsterende donkere water, de opdringerige inktzwarte verkopers van prullen en andere memorabilia en natuurlijk – in de eerste plaats: het wonderlijke gezelschap: ik wist meteen: dit is het. Beter wordt het niet meer.

Of het vandaag nog even spannend is, allemaal? Ik weet het niet. De scholen zijn intussen al een hele tijd ‘gemengd’. Al begrijpen jongere collega’s niet eens meer wat dat woord wil zeggen. En de tijden zijn veranderd. Maar misschien is het toch nog vooral veel van hetzelfde, maar dan in een modern kleedje. En helemaal eerlijk is mijn relaas ook niet geweest: die mis in het Italiaans heb ik zelf niet eens meegemaakt, onze priester-leraar gooide gewoon een smalle stola over zijn schouders en las de mis aan de micro in de rijdende bus. Het was een van de meer dragelijke eucharistievieringen die ik mij uit mijn college-tijd herinner.

Andere avonturen vermeld ik dan weer niet: de jongens die in de straten van Firenze zo te keer waren gegaan, dat ze door de carabinieri werden opgepakt en uit een zwart Fiat-busje moesten worden bevrijd door diezelfde leraar-begeleider. Vergeet niet: het waren de ‘loden jaren’ en je kon maar beter niet de aandacht trekken van de nerveuze Italiaanse politie. Of van Spaanse Nonnen. Wat erger was, och, ik weet het niet meer, maar het zijn zoete herinneringen en mijn muntje in de fontein zal er hopelijk voor zorgen dat ik stiekem nog eens een keer een Rome-, neen, een “Italiëreis” mag meemaken.

Intussen bereid ik het bezoek voor aan de ‘horrorkerk’ van San Stefano. Deze merkwaardige kerk is versierd met fresco’s die de christelijke martelaren uitbeelden op het moment van hun grootste lijden. Gruwelijk, natuurlijk, en dus niet meteen de gemakkelijkste opdracht om dit gegeven op te leuken.
Maar niet voor mij om een uitdaging uit de weg te gaan. Dus: naar de werktafel.

Op het internet vonden we foto’s van de martelfresco’s. Uit die plaatjes hebben we per tafereel twee fragmenten uitgeknipt. Elk van deze vignetten voorzien we van een cijfer en plakken we op een kaartje. Telkens horen dus twee kaartjes bij elkaar.

Met deze cijfers op de kaarten, kan een cryptex geopend worden. Welke reeks van cijfers de code zijn, en welke de positie, dat is even uitzoeken. Er zijn maar twee mogelijkheden en ook maar 6 posities, dus zo moeilijk is het nu ook weer niet.

De oefening is dus vooral een oefening in kijken.

Materiaal

  • 30 speelkaarten. Elke kaart toont een fragment uit een van de fresco’s. Elke kaart heeft ook een cijfer.
  • 1 cryptex met 6 cijfers. Bij het invoeren van de juiste cijfers, kan je de cryptex openen.
  • 1 verborgen bericht: in de cryptex is een verborgen bericht – het einddoel van de uitdaging.

Werkwijze

Iedere deelnemer krijgt een speelkaart en de instructie.

Instructie

"Zoek in de fresco's in de kerk het detail dat je ziet op jouw speelkaart. Een andere deelnemer heeft een kaart met een ander detail van jouw fresco. Met beide kaarten samen, heb je een deel van de oplossing voor het openen van de cryptex in handen. Allemaal samen kunnen jullie de cryptex openen. Ga ervoor!"

Opdracht

De opdracht bestaat uit vijf eenvoudige stappen:

  1. Het vinden van het afgebeelde detail op de speelkaart in een van de martelaarsfresco’s in de kerk.
  2. Uitzoeken welke andere kaart een ander detail van dezelfde fresco toont.
  3. Met de combinatie van de gegevens op beide kaarten, informatie afleiden voor het openen van de cryptex.
  4. Met de verzamelde gegevens van alle aan elkaar gematchte kaarten, de cryptex openen en..
  5. Met de inhoud van de cryptex prominent in beeld, een gruwelijke groepsfoto maken.

Onrustig of angstig door de oorlog in Oekraïne

Sinds een paar dagen en in het bijzonder vanmorgen, merk ik een bepaalde onrust in de klas rond de gebeurtenissen in Oekraïne. Ik neem aan, dat dit bij jongere kinderen vandaag nog meer door de hoofden speelt.

Enkele gedachten en suggesties over omgaan met angst in de klas.

Onze samenleving wordt vandaag getypeerd als een laag-vertrouwen maatschappij. Veel mensen hebben nog maar weinig of helemaal geen vertrouwen in de overheid en de media. Het ontbreekt ons allemaal aan instanties en figuren die vertrouwen inboezemen.
In principe zijn wij als leraren voor onze leerlingen wel (nog) vertrouwensfiguren.
Mee om die reden is het belangrijk om signalen van onzekerheid niet te negeren.

Een paar tips:

  • Probeer te registreren wat leerlingen precies zeggen. Peil wat ze precies bedoelen. Dan kan je gerichter reageren.
  • Wimpel gevoelens van angst niet meteen weg, maar luister.
  • Geef feitelijk correcte informatie, bijvoorbeeld:
    • Het gaat over een lokaal conflict op meer dan 2000 kilometer hier vandaan.
    • Hoewel de bevolking vaak wel te lijden heeft in een oorlog, worden burgers in principe gespaard.
  • Het is niet verkeerd om te tonen dat je zelf ook verontrust bent, maar ga daar niet te ver in. Het kan de angstgevoelens van kinderen versterken (zie ook hoger, over onze rol als vertrouwensfiguren).

Lectuur over dit onderwerp en heel goede achtergrondinformatie (ook om desnoods diagonaal door te nemen) vind je hier.

Na verloop van tijd – en als er in de omgeving van het kind niets ingrijpends gebeurt – ebben angstgevoelens vanzelf weg. Maar onze rol daarin mag je, volgens mij, niet onderschatten.

Mundus vult decipi


Darwin’s verjaardag, op 12 februari: daar moet je wat mee doen, vind ik. En hoe kan je de man beter eren dan met een Zoom-sessie, in de comfort van je eigen huis – en al helemaal als je kan luisteren naar Johan Braeckman. Professor Braeckman vertelt over hoe er in de natuur gelogen en bedrogen wordt, dat het een lieve lust is. Vooral voor ons dan, als we kunnen kijken naar al die planten en dieren die in de loop der tijden zo geëvolueerd zijn, dat zij op iets anders lijken. Een vlinder die op een eikenblad lijkt, of een visje dat niet van een koraal te onderscheiden is. Of de orchidee die zich voordoet als een bidsprinkhaan. Een lust voor het oog.

Wat Braeckman dan doet, is moeiteloos overgaan op het verrassend veelvuldig bedrog dat mensen elkaar aandoen. De con-man die zich uitgeeft voor iets wat hij niet is, zoals Ferdinand Waldo Demara, die zich onder andere – en met enig succes – uitgaf voor chirurg.

En de collectie bedriegers van Braeckman is uitgebreid en leuk om te horen hoe graag mensen zich blijkbaar om de tuin laten leiden. Niet alleen de minder ontwikkelde mensen, trouwens; telkens opnieuw laten ook hoogopgeleide personen en experten zich een loer draaien, of het nu gaat om een gerenommeerd historicus (met de fake dagboeken van Hitler) of een kunstkenner (door meestervervalser Van Meegeren). De wereld wil bedrogen worden – en dus wordt hij ook bedrogen.

Wat Johan Braeckman minder in de verf zet, is het plezier van het ontmaskeren. De Aha-erlebnis, die voor het denken en het zoeken de nodige voldoening oplevert. Het ont-waren van de realiteit achter de deceptie is een moment dat genadig is en deugd doet. Het is ook een ontlading die humoristisch van aard is: je moet erkennen dat je er voor ging (voor de leugen of de vermomming) en dus was je toch even niet al te slim. Blij dat je in het licht staat nu, maar ook verlegen over je eerdere falen.

Fake news en hoaxes hebben geen goede naam, maar evolutionair moet het bedrog toch ook vaak een groot voordeel opleveren – anders zouden we nu alleen nog maar met oprechte en eerlijke mensen over moeten zijn – quod non.

We hebben nu eenmaal verhalen nodig om zin te geven aan het bestaan. Mythen, legenden, religie, en humoristische vertellingen over mensen die andere mensen bedotten. Heerlijk!

Vragen om mee door te gaan zijn er genoeg. Als ons scherpzinnige brein ons toelaat de deceptie te doorzien en de conman te ontmaskeren zelf ook een product is van onze evolutie, is dat dan ook niet mogelijks een lepe bedrieger? Bedriegen wij onszelf niet door te denken dat we het allemaal wel doorzien en dat ’ze’ ons niet liggen hebben?

Een interessante vraag die in de chat gesteld werd, is dan ook: doen dieren (want van planten weten we het wel) soms bewust aan bedrog? Waarmee je uiteindelijk weer uitkomt bij de vraag naar de vrijheid.

Dat heb je natuurlijk, sinds Darwin: is ons zo geliefde denkvermogen onze evolutionaire gimmick om succesvol te zijn als soort – om alle andere dieren te slim af te zijn? Wellicht dus wel. In ieder geval kan je er – als jouw brein beter is dan gemiddeld – een talrijk Zoom-publiek mee inpakken.

Maar toch opletten met mannetjes die je op internet ontmoet.

Leraar godsdienst: een knelpuntberoep?

De Morgen bericht vandaag over de nieuwste uitgave van De Leuvense Economische Standpunten, waarin de onderzoekers een paar suggesties doen om het waardevolle, maar minder – dan vroeger – gewaardeerde beroep van leraar aantrekkelijk te maken en de vele openstaande uren in te vullen met verse leerkrachten.

De voorstellen zijn niet echt nieuw, maar het is wel interessant om de grafiek van de leraren RKG onder de loep te nemen. Wat inderdaad opvalt, is dat de jongste leeftijdsgroep van 20-29 jaar niet eens 10% van de workforce uitmaakt. Maar dat moet gerelativeerd: je zal niet zo gauw iemand van 20 of zelfs 21 vinden, die al als godsdienstleraar voor de klas staat. De jongste leeftijdsgroep zal altijd minder mensen tellen.

Een beetje vreemd is de relatieve ondervertegenwoordiging van de veertigers. Het ziet er naar uit, dat de vijftigers een relatief grote groep zijn. Dat zijn dus leraren en leraressen die in de jaren 1980 hun opleiding hebben gehad. Het is ook de groep die door de verhoging van de pensioenleeftijd, langer voor de klas zal staan.

Zal dat de schok opvangen? Ik denk het niet, want het lerarentekort is er nu al, en het ziet er niet naar uit dat er snel een oplossing komt.

De voorgestelde oplossing van ‘hybride’ leraren, die dus ook nog een andere job in de privé hebben, lijkt mij ook niet realistisch. En de zij-inktromers, van wie ook veel verwacht wordt (en van wie men er veel verwachtte) zijn in godsdienstonderwijs al heel lang een reserve waaruit geput wordt, met een (avond-)opleiding in een Hoger Instituut voor GodsdienstWetenschappen.

Het zou interessant zijn om het aantal studenten te kennen van die Instituten, net als van de faculteit Religiestudies en Theologie. Een beetje opzoekwerk voor de boeg, nog.