De gelukkige verliezer

Misschien hebben de andere kinderen wel vals gespeeld, maar na een vrij goede start begon ik meer en meer van mijn huisjes kwijt te spelen en aan hotels was ik nog niet eens begonnen. De afgang duurde pijnlijk lang, maar uiteindelijk was ik helemaal failliet, tot groot jolijt van de andere spelers. Ik speelde normaal graag Monopoly, maar deze partij is me bijgebleven, juist omdat ik zo grandioos verloren had. We waren aan zee. Ik verliet de speeltafel en ging buiten nog wat zitten wrijven over mijn armen en mijn schouders die verbrand waren door de zon. Ellende. Tot ik na een paar minuten afgeleid werd door het uitzicht daar en het inzicht tot mij doordrong: het was maar een spelletje! Het was niet echt. Dat ik hier was en mij daar – ook al door de pijn van mijn verschroeide velletje – ook heel hard van bewust was: dat was het! Het voelde als een enorme last die van mijn oranje-rode schouders viel: het was maar een spelletje.

Monopoly: alleen leuk als je wint?

Verliezen in een spel heb ik sindsdien nooit meer erg gevonden, maar ik heb de indruk dat er deelnemers zijn aan De Slimste Mens, die dat dus wel vinden. En daar zit volgens mij ook een ontwikkeling in: in het begin was het volgens mij meer een zeverprogramma, een kwis als excuus voor een hoop onderbroekenlol. Maar toen ik een hele tijd later nog eens keek, ging het blijkbaar hard tegen hard. Winnen deed er toe.

Toen de Nederlanders, die een heel andere, scherpere en minder absurdistische humor hebben, het format overnamen, werkte het daarom ook voor geen meter, juist omdat ze het spel altijd ernstig nemen. Het werd dan ook geen kijkcijferkanon. Maar dat terzijde – en misschien zie ik het wel verkeerd. U mag het zeggen.

Maar dat willen winnen dus. Daar zit het theologisch goed fout in de sketch voor de aankondiging van het nieuwe seizoen. Juist is in ieder geval dat Jezus in deze ronde de verliezer is. Wat vreemd, want hij was dus wel goed op de hoogte van wat er op het veld groeit, maar goed: zijn antwoorden zijn niet juist en hij ligt er uit. Wat er dan niet meer spoort met de Jezus van het christendom, is dat hij het blijkbaar erg vindt. 

Natuurlijk hebben we vroeger wel een feest als Christus Koning gehad, waar de katholieke jeugdbeweging veel aandacht voor had. Beide, het feest van Christus Koning en de ‘echt’ katholieke jeugdbewegingen zijn vandaag niet meer zo zichtbaar, maar dat terzijde. Het feest van Christus Koning is dan ook een misvatting: het koningschap van Christus is inderdaad, u weet het nog, niet van deze wereld. Waar het mij om gaat, is dat de gekruisigde Christus juist de ontmaskering is van de wil-om-te-winnen. Het bevrijdende van zijn kruisdood bestaat er juist in, dat je bevrijd wordt van de gedachte dat je pas meetelt als je een winnaar bent. Dat ons bestaan geen spel is waar je als winnaar uit de bus kan komen, omdat het allemaal inderdaad maar een spel is – en dat het best leuk kan zijn – zolang je niet al te graag wil winnen. Het rijk gods is (radicaal-)theologisch geen rijk van winnaars, maar van gelukkige verliezers.

Waarom?

Met een oorlog die woedt op ons eigen Europese schiereiland, moet ik onvrijwillig terugdenken aan de tijd die ik niet in het leger heb doorgebracht. Wat een mooie tijd was dat! Ik behoor tot de eizona laatste generatie van mannelijke landgenoten van wie Vadertje Staat een levensjaar opeiste om dienst te doen: de legerdienst. Waar ik dus geen zin in had.

Uit mijn studententijd is mij een zwart-wit poster bijgebleven als een iconisch beeld van een andere tijd. De foto is heel contrastrijk en laat het moment zien waarop een soldaat een voltreffer incasseert, wat vrij finaal lijkt, als je ziet hoe de arme kerel zijn wapen moet loslaten en op het punt lijkt te staan om nogal theatraal in elkaar te gaan zijgen.

Op mij maakte het indertijd wel indruk, en zo veel zelfs, dat ik na een paar jaar uitstel van legerdienst, finaal het statuut van gewetensbezwaarde heb aangevraagd. In mijn persoonlijk archief vind ik daar nu geen spoor meer van, maar ik denk wel dat het mij gegund is. Ik herinner mij nog vaag het bezoekje van de wijkagent, op een zaterdagvoormiddag – als aspirant-gewetensbezwaard werkschuw links tuig lag ik natuurlijk nog in bed – die, volgens mij, ook niet echt goed wist wat hij bij ons thuis precies kwam doen, of welke vragen hij diende te stellen. Uiteindelijk sprak de man: “Voor mij is dat in orde” en weg was hij. Een bizarre ervaring. Achteraf was ik vooral opgelucht dat mijn vader op dat moment niet thuis was. Zo kwam ik nog goed weg met mijn bezwaard geweten.

Maar terug naar de poster. Duidelijk anti-oorlogs-propaganda en allicht uit de tijd van de onzalige oorlog in Vietnam. Toen ik online op zoek ging naar de poster, kon ik hem niet meteen vinden. Misschien was dit beeld dan toch niet zo iconisch als ik dacht. En ook andere dingen wekten mijn verbazing: ik vond meerdere versies van de stervende soldaat. De oude poster kon ik uiteindelijk wel op de kop tikken, als ik er meer dan duizend euro voor wou neertellen. Een vrij waardevolle herinnering, dus toch wel.

Wat ik mij heel goed herinnerde, waren de drie letters, W, H en Y en het grote vraagteken daarachter. Dat was een aanknopingspunt en Google kon er ook wat mee. Maar dat er twee versies zouden zijn, dat was toch een verrassing.

Kijk naar de beelden. Je ziet meteen dat de linkse poster een flauw afkooksel is van de rechtse poster. Deze soldaat doet zijn best om de wanhopige pose na te bootsen en dat lukt vrij goed. Maar ook niet perfect. Waar je bij de rechtse – en volgens mij de oorspronkelijke – poster bijna vanzelf een pijnkreet gaat horen, van “lap, ik heb het zitten”, hoor je bij de linker man helemaal niks. Hij lijkt ook niet echt geraakt door een kogel, maar eerder een gebed af te schieten. Kijkt hij naar de hemel als de eerstvolgende bestemming? Wat een stijve hark is me dat! Echt veel gevechtservaring lijkt hij ook niet te hebben: zijn battle dress staat nog goed in de vouw en lijkt wel zo uit de verpakking te komen. Dan die rechtse man: die heeft al een tijd rondgelopen in zijn plunje, dat zie je aan de natuurlijke vouwen van zijn hemd en broek.

Allebei hebben ze een drinkfles aan de koppelriem, op dezelfde plek. Dat stemt overeen. Maar andere dingen niet: de linker man heeft een mes – de rechter niet. Ook de geweren zijn verschillend. Geen idee wat voor type het is – maar ze zijn verschillend. En de een draagt duidelijk een helm, terwijl de rechter soldaat een soldatenhoedje lijkt te dragen.

Het intrigeert mij wel: waarom werd er een nieuwe versie gemaakt? Was de oorspronkelijke foto niet goed genoeg? Moest de stervende soldaat per se een Amerikaanse GI zijn? Ik weet het niet, en ik kan het antwoord ook niet vinden.

Je moet kunnen leven met een open vraag, heb ik ooit te horen gekregen. Wel: ik heb er een.

Aanvullingen

  • Er zijn blijkbaar nog wel meer mensen die zich afgevraagd hebben waar dit beeld vandaan komt, en het antwoord wordt ook hier niet gevonden. Ze zeggen wel dat Google alles weet te vinden, maar dit toch maar niet.
  • Wat ik wel aan de weet ben gekomen, is dat de namaak poster figureert tussen veel andere op een muur in de film American History X, en dat hij daar eigenlijk niet thuis lijkt te horen. Wat ik ook leer, is dat het wapen een Thompson Submachine Gun is, een schiettuig van Amerikaanse makelij.
  • En ook in de schertsfiguren is er blijkbaar een overtreffende trap. Mijn dochter vond in ieder geval deze drama queen:

De gruwelkerk van Sint Stefanus

Interieur van de Santo Stefano.

Eind maart werd zijdelings mijn hulp ingeroepen voor het opleuken van de Italiëreis van de laatstejaars. Door de wereldwijde corona-crisis heeft die reis een tijd niet plaats kunnen vinden, maar nu kan het weer. En we gaan ervoor.
De verwachtingen voor deze uitgave van de traditionele schoolreis zijn dus hooggespannen. Ooit was de reis vooral een onderdompeling van de Vlaamse jeugd in de pracht en praal van de Rooms-katholieke Kerk, met als hoogtepunten bezoekjes aan de Vaticaanse musea, het Sint-Pietersplein en de monumentale Sint Pietersbasiliek, en met de obligate deelname aan een Vaticaanse eucharistieviering op zondag. Dat allemaal om vooral de nog piepjonge mannen te imponeren met de uitbundige barokke uiterlijkheden van het Rijke Roomse Leven, in de stille hoop dat hier en daar een licht beïnvloedbare jongeman op die “Romereis” het idee zou opdoen om zich te comitteren aan deze Grote Club met het zo indrukwekkende decorum.

Menig jongmens zou zich jaren later, in een klam appartement van de gemeente, nog de prachtige reis herinneren, waarin het prille geloof al vaste grond leek aan te nemen. Terwijl intussen op de draaiende glasplaat de microgolfmaaltijd-voor-een-persoon zoemend aan het opwarmen is. Smakelijk eten.

Maar terug naar Rome, waar het jonge volkje, moe van de blitzbezoeken aan de ene na de andere kerk, plots ’s avonds, bij de wandeling naar de Trevifontein en de Spaanse Trappen, geheel onverwacht, de andere ‘groep’ uit de eigen stad, maar van De Andere School, tegen het lijf zou lopen. Er moet daar informatie uitgewisseld zijn over hoe en waar, want op de een of andere manier was bij ons, de jongens, geweten dat de meisjes van de ‘Benedictinnen’ in het klooster van de Spaanse Zusters zouden overnachten. Na het avondmaal en de dagsluiting kostte het weinig aanmoediging om onze busschauffeur zo ver te krijgen, dat hij ons tot in de buurt van die maagdenburcht zou vervoeren. Het laatste eind zouden wij te voet moeten doen, maar die paar honderd meter konden er nu ook nog wel bij.

Daar, in die donkere Romeinse steeg, liep het al vlug uit de hand. Daar stonden we dan met testosterongedreven durf om de meisjes naar de ramen van hun kloosterburcht te lokken met geroep – vermoed ik – en – tot mijn niet geringe verbazing – met onmiddellijk succes. De jonge deernen, sommige van hen in bepaalde staten van ontkleding, kwamen zich inderdaad maar al te graag vertonen en ik zag gordijnen bewegen en ik hoorde schril geroep en veel gekir, maar veel meer gebeurde er in die steeg ook niet.

Achteraf leek het op een nogal rumoerige uitvoering van een slechte balkonscène met veel te veel figuranten, waaronder ikzelf. Het hoogtepunt was dat een van de Spaanse Nonnen, wellicht de poortzuster, zich plots vertoonde aan haar poort, in een staat van furie en opwinding die ik sindsdien met Spaanse Nonnen ben blijven associeren. Dat mens kon kijven. Niet normaal. Nu is ’vertonen’ misschien wat overdreven. Als ik mij goed herinner was deze non nauwelijks te zien en konden wij alleen horen dat zij daar stond, achter een poort met een getralied luik. Maar zij deed wat van haar verwacht werd.
Volgens mij zou het de volgende avond allemaal veel gemakkelijker gaan. We waren bij de Spaanse Trappen aangekomen, of aan de fontein van Trevi – mijn geheugen laat mij wat de exacte locatie betreft, nu al een tijdje in de steek, maar daar werden de jonge stadsgenoten alsnog, nu zonder enige prohibitie, met elkaar verenigd. De zwoele, zacht-droge wind, het broddelen van de fonteinen, het glinsterende donkere water, de opdringerige inktzwarte verkopers van prullen en andere memorabilia en natuurlijk – in de eerste plaats: het wonderlijke gezelschap: ik wist meteen: dit is het. Beter wordt het niet meer.

Of het vandaag nog even spannend is, allemaal? Ik weet het niet. De scholen zijn intussen al een hele tijd ‘gemengd’. Al begrijpen jongere collega’s niet eens meer wat dat woord wil zeggen. En de tijden zijn veranderd. Maar misschien is het toch nog vooral veel van hetzelfde, maar dan in een modern kleedje. En helemaal eerlijk is mijn relaas ook niet geweest: die mis in het Italiaans heb ik zelf niet eens meegemaakt, onze priester-leraar gooide gewoon een smalle stola over zijn schouders en las de mis aan de micro in de rijdende bus. Het was een van de meer dragelijke eucharistievieringen die ik mij uit mijn college-tijd herinner.

Andere avonturen vermeld ik dan weer niet: de jongens die in de straten van Firenze zo te keer waren gegaan, dat ze door de carabinieri werden opgepakt en uit een zwart Fiat-busje moesten worden bevrijd door diezelfde leraar-begeleider. Vergeet niet: het waren de ‘loden jaren’ en je kon maar beter niet de aandacht trekken van de nerveuze Italiaanse politie. Of van Spaanse Nonnen. Wat erger was, och, ik weet het niet meer, maar het zijn zoete herinneringen en mijn muntje in de fontein zal er hopelijk voor zorgen dat ik stiekem nog eens een keer een Rome-, neen, een “Italiëreis” mag meemaken.

Intussen bereid ik het bezoek voor aan de ‘horrorkerk’ van San Stefano. Deze merkwaardige kerk is versierd met fresco’s die de christelijke martelaren uitbeelden op het moment van hun grootste lijden. Gruwelijk, natuurlijk, en dus niet meteen de gemakkelijkste opdracht om dit gegeven op te leuken.
Maar niet voor mij om een uitdaging uit de weg te gaan. Dus: naar de werktafel.

Op het internet vonden we foto’s van de martelfresco’s. Uit die plaatjes hebben we per tafereel twee fragmenten uitgeknipt. Elk van deze vignetten voorzien we van een cijfer en plakken we op een kaartje. Telkens horen dus twee kaartjes bij elkaar.

Met deze cijfers op de kaarten, kan een cryptex geopend worden. Welke reeks van cijfers de code zijn, en welke de positie, dat is even uitzoeken. Er zijn maar twee mogelijkheden en ook maar 6 posities, dus zo moeilijk is het nu ook weer niet.

De oefening is dus vooral een oefening in kijken.

Materiaal

  • 30 speelkaarten. Elke kaart toont een fragment uit een van de fresco’s. Elke kaart heeft ook een cijfer.
  • 1 cryptex met 6 cijfers. Bij het invoeren van de juiste cijfers, kan je de cryptex openen.
  • 1 verborgen bericht: in de cryptex is een verborgen bericht – het einddoel van de uitdaging.

Werkwijze

Iedere deelnemer krijgt een speelkaart en de instructie.

Instructie

"Zoek in de fresco's in de kerk het detail dat je ziet op jouw speelkaart. Een andere deelnemer heeft een kaart met een ander detail van jouw fresco. Met beide kaarten samen, heb je een deel van de oplossing voor het openen van de cryptex in handen. Allemaal samen kunnen jullie de cryptex openen. Ga ervoor!"

Opdracht

De opdracht bestaat uit vijf eenvoudige stappen:

  1. Het vinden van het afgebeelde detail op de speelkaart in een van de martelaarsfresco’s in de kerk.
  2. Uitzoeken welke andere kaart een ander detail van dezelfde fresco toont.
  3. Met de combinatie van de gegevens op beide kaarten, informatie afleiden voor het openen van de cryptex.
  4. Met de verzamelde gegevens van alle aan elkaar gematchte kaarten, de cryptex openen en..
  5. Met de inhoud van de cryptex prominent in beeld, een gruwelijke groepsfoto maken.

Mundus vult decipi


Darwin’s verjaardag, op 12 februari: daar moet je wat mee doen, vind ik. En hoe kan je de man beter eren dan met een Zoom-sessie, in de comfort van je eigen huis – en al helemaal als je kan luisteren naar Johan Braeckman. Professor Braeckman vertelt over hoe er in de natuur gelogen en bedrogen wordt, dat het een lieve lust is. Vooral voor ons dan, als we kunnen kijken naar al die planten en dieren die in de loop der tijden zo geëvolueerd zijn, dat zij op iets anders lijken. Een vlinder die op een eikenblad lijkt, of een visje dat niet van een koraal te onderscheiden is. Of de orchidee die zich voordoet als een bidsprinkhaan. Een lust voor het oog.

Wat Braeckman dan doet, is moeiteloos overgaan op het verrassend veelvuldig bedrog dat mensen elkaar aandoen. De con-man die zich uitgeeft voor iets wat hij niet is, zoals Ferdinand Waldo Demara, die zich onder andere – en met enig succes – uitgaf voor chirurg.

En de collectie bedriegers van Braeckman is uitgebreid en leuk om te horen hoe graag mensen zich blijkbaar om de tuin laten leiden. Niet alleen de minder ontwikkelde mensen, trouwens; telkens opnieuw laten ook hoogopgeleide personen en experten zich een loer draaien, of het nu gaat om een gerenommeerd historicus (met de fake dagboeken van Hitler) of een kunstkenner (door meestervervalser Van Meegeren). De wereld wil bedrogen worden – en dus wordt hij ook bedrogen.

Wat Johan Braeckman minder in de verf zet, is het plezier van het ontmaskeren. De Aha-erlebnis, die voor het denken en het zoeken de nodige voldoening oplevert. Het ont-waren van de realiteit achter de deceptie is een moment dat genadig is en deugd doet. Het is ook een ontlading die humoristisch van aard is: je moet erkennen dat je er voor ging (voor de leugen of de vermomming) en dus was je toch even niet al te slim. Blij dat je in het licht staat nu, maar ook verlegen over je eerdere falen.

Fake news en hoaxes hebben geen goede naam, maar evolutionair moet het bedrog toch ook vaak een groot voordeel opleveren – anders zouden we nu alleen nog maar met oprechte en eerlijke mensen over moeten zijn – quod non.

We hebben nu eenmaal verhalen nodig om zin te geven aan het bestaan. Mythen, legenden, religie, en humoristische vertellingen over mensen die andere mensen bedotten. Heerlijk!

Vragen om mee door te gaan zijn er genoeg. Als ons scherpzinnige brein ons toelaat de deceptie te doorzien en de conman te ontmaskeren zelf ook een product is van onze evolutie, is dat dan ook niet mogelijks een lepe bedrieger? Bedriegen wij onszelf niet door te denken dat we het allemaal wel doorzien en dat ’ze’ ons niet liggen hebben?

Een interessante vraag die in de chat gesteld werd, is dan ook: doen dieren (want van planten weten we het wel) soms bewust aan bedrog? Waarmee je uiteindelijk weer uitkomt bij de vraag naar de vrijheid.

Dat heb je natuurlijk, sinds Darwin: is ons zo geliefde denkvermogen onze evolutionaire gimmick om succesvol te zijn als soort – om alle andere dieren te slim af te zijn? Wellicht dus wel. In ieder geval kan je er – als jouw brein beter is dan gemiddeld – een talrijk Zoom-publiek mee inpakken.

Maar toch opletten met mannetjes die je op internet ontmoet.

Een taal leren, maar dan makkelijk

De droom van L.L. Zamenhof – DEEL I

Een lockdown, dat betekent ook meer tijd. Meer tijd om te doen wat je altijd al had willen doen, zoals Proust lezen of een taal leren. Dat laatste is bijna gelukt en de taal die mij al heel lang aantrekkelijk leek om te gaan leren is het Esperanto.

Waarom Esperanto en niet bijvoorbeeld Spaans of Italiaans, talen die bij ons noorderlingen goed in de markt liggen? Omdat Esperanto gemakkelijk te leren zou zijn. De hele grammatica bestaat uit maar 16 regels en er zijn geen uitzonderingen, die gemene addertjes die elke keer de kop opstaken als ik in de klas een zin moest produceren in de Franse les. In de lessen Duits werd het nog erger, waar je de grammatica bij elk examen weer helemaal opnieuw moest instuderen, omdat het met de weinige lesuurtjes die je had voor dat vak, het er nooit ingeoefend kreeg.

Met Esperanto heb je dat allemaal niet. De taal is bedacht door één man, hoewel er nadien wel over een paar zaken is overlegd door andere mensen. Maar in essentie is het allemaal lekker duidelijk. Geen “Der, Die, Das” of “Le” en “La” en “Les”, maar gewoon… “la”. Voor alles. Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, enkelvoud of meervoud… allemaal “la”. Klaar.

Em zo is het met alles. Als je het systeem eenmaal door hebt, moet je alleen nog woordjes leren en ook dat is lekker gemakkelijk, want veruit de meeste woorden ken je al. Esperanto neemt de woorden gewoon over uit andere talen, vooral romaanse, maar ook uit het Duits en het Engels. Alleen krijgt ieder zelfstandig naamwoord een “o” aan het eind, dus een mango blijft een “mango”, maar een “pomme” (appel) wordt een pomo en een aardappel is dan een terpomo. Want dat had Zamenhof goed gezien bij andere talen: woorden combineren en voor- en achtervoegsels gebruiken, dat is handig.

Pregi is bijvoorbeeld bidden en een kerk is pregejo. “ej-” is de plek waar het gebeurt. Dus als lerni leren betekent, dan kan je raden hoe je “school” zegt in het Esperanto: lernejo.

Daarmee is nog niet duidelijk, waarom Esperanto een plek verdient in deze blog over godsdienstonderwijs, maar in een volgend deeltje wordt dat duidelijk. Dr. Esperanto, het pseudoniem dat de bescheiden Zamenhof voor zichzelf bedacht, wilde veel meer dan een taal creëren waarmee mensen in heel de wereld gemakkelijk met elkaar konden gaan communiceren, hij wilde nog veel meer.

Sint Carlos, bid voor ons

Het graf van oma wordt geruimd. Met een kleine schokgolf verspreidt het nieuws zich Whats-App gewijs door de familie. Eeuwigdurende concessies kunnen niet in België. Dat wist ik. Maar nu weet ik het echt. Een nieuwe concessie kopen kan wel, maar de factuur daarvoor is ronduit pittig. De Waalse tak van de familie laat intussen weten dat zij uiteraard hun deel van de kosten zullen dragen, “du grand coeur”.

Het doet je wel even nadenken. Stel je voor dat mijn eigen kleinkinderen over pakweg 50 jaar ook voor de keuze zullen staan: ruimen we opa op laten we hem – of wat er van hem nog overblijft – nog een keer een rondje maken in een ander graf? Al te lang wil je zulke gedachten niet blijven koesteren – het wordt al gauw grotesk.

Het overkomt ons natuurlijk allemaal. Hoewel er – heel af en toe – ook eens iemand sterft, voor wie geen concessie moet gekocht worden. Zo iemand is Carlos Acutis. Carlos was een Italiaanse scholier die in 2006 gestorven is aan leukemie. Hij was 15. Morgen wordt hij zalig verklaard in Assisi. Hij maakt daarna veel kans om de patroonheilige te worden van het internet, lees ik in de krant. Als hij promoveert tot heilig. Wat ik stellig geloof, want hij tikt alle goede boxen aan: eucharistie, sterk mirakelgeloof en handig met de PC. What could go wrong?

Had het internet al niet haar eigen patroonheilige? Was dat niet de Heilige Isidorus? Een beetje googelen en ik kan mijzelf gelijk geven. Het wordt dus een duobaan. Anderzijds is het internet intussen wel zo enorm gegroeid, dat Isidorus best wel wat hulp kan gebruiken van een wizz kid, iemand die dus echt weet hoe met het internet om te gaan.

Carlos was gefascineerd door de eucharistie. Hij ging zelf niet alleen heel vaak naar de mis, maar verdiepte zich ook in de vele eucharistische mirakels die door de kerk erkend zijn. Daarvan maakte hij een overzichtelijke website, die je nu nog steeds kan raadplegen. De eucharistische wonderen zijn altijd een variatie op het thema van een tastbaar bewijs voor de reële presentie van Christus in het sacrament van de eucharistie. “Het brood houdt op brood te zijn en de wijn houdt op wijn te zijn, wanneer zij in de consecratie veranderen in het lichaam en het bloed van Christus, elke keer opnieuw”. De priester legt in het filmpje ook nog uit, dat dit een mysterie is.

Carlo ligt nu al een paar jaar opgebaard in een sarcofaag, die zo uit een aflevering van de originele reeks van Star Trek zou kunnen komen. De body pod lijkt, dramatisch uitgelicht, te zweven boven de vloer van de kerk. Er is een levensgroot peep hole voorzien, die voor de gelegenheid open werd gemaakt.

Kijk zelf naar het filmpje:

Zelf vind ik het een beetje creepy. De katholieke fascinatie voor dode lichamen is hier voor mij te ver doorgeschoten. Dat gevoel had ik eerder al bij het bezoeken van de tomben van andere heiligen, maar hier, met de sneakers, het trainingpak, de met siliconen akelig accuraat ‘geconserveerde’ handen, het hoofd en het haar van Carlo: ik heb er echt niets mee. Ik vermoed dat ik daarmee niet alleen ben.

De ruime versoepelingen van Jezus en Paulus op de Mozaïsche wet waren op veel vlakken een reuze stap in de goede richting, zowel voor mannen als voor vrouwen. Geen besnijdenis meer voor de jongens en geen maandelijkse onderdompeling meer in de mikwa. Dat was een opluchting. Maar de Joodse afkeer van dode lichamen, daar hadden de christenen beter aan vastgehouden. Geen lijken in de synagoog, maar wel in de kerk, bij elke uitvaart opnieuw.

De doden vragen niets van ons. Ze sturen geen facturen. Ik kan me niet in hen verplaatsen, maar misschien willen ze gewoon met rust gelaten worden. Maar het is natuurlijk mogelijk, dat anderen de nabehandeling van Carlo helemaal zien zitten. Wat vind je zelf?

Mondmaskertje op, raam open… daar gaan we!

Nog een paar uur en we staan – na al die tijd – weer voor de klas. Nieuwe leerlingen, netjes met mondkapjes en op een afstand van elkaar. Het nieuwe normaal.

Wat betekent het voor de levensbeschouwelijke vakken?

Worden de lesgroepen door elkaar gemixt voor de levensbeschouwelijke lessen in het GO? Dat zou tegen de GEESt (!) van de corona-maatregels ingaan, althans in het secundair onderwijs. Statistisch is er blijkbaar altijd minstens één drager van het virus, en die hou je liefst binnen een zo klein mogelijke bubbel (al gebruiken we dat woord eigenlijk alweer niet meer).

In ieder geval zijn er een paar ongemakken om rekening mee te houden: als je niet naar buiten kan, dan moeten de ramen open voor voldoende verluchting. Dat wil zeggen dat verduisteren van het lokaal niet meer zo gemakkelijk is. Tenzij je aan de buitenkant van de ramen zonwering hebt. Zelf moet ik het doen met gordijnen.

Het vaklokaal – als je dat had – mag je nu wellicht ook niet gebruiken. Je trekt van klas tot klas met alles wat je nodig hebt en in de hoop dat je niets vergeten bent.

Ik hoop dat het allemaal wel meevalt. Het wordt in ieder geval aanpassen en wie weet, biedt de nieuwe situatie ook wel kansen. Leerlingen zullen misschien zelf ook blij zijn dat de schooldeuren weer voor iedereen open gaan. Dus we doen ons best, en dan doet God de rest, zeggen ze wel eens.