Het is “The Greatest Story Ever Told”, natuurlijk. Maar is het ook een “true story”? Voor steeds minder mensen lijkt het aannemelijk dat het lichaam van de gekruisigde Jezus, na drie dagen in het graf, zou verrijzen. Maar wat zijn dan de aanwijzingen, voor en tegen een historische verrijzenis?
Dat was precies de twistappel van een online dispuut tussen Bart Ehrman, een veelschrijvende historicus en ex-christen aan de ene kant, en een apologetische evangelische christen en bijbelkenner, Mike Licona, in de andere hoek. Wie deelde de beste punches uit – en wie kwam als overwinnaar uit deze battle? Mijn persoonlijke evaluatie:
Verrassend, maar ook weer niet – want Bart had aangekondigd dat hij een nieuwe aanvalslijn zou inzetten – bracht dr. Ehrman de positieve wetenschappen in stelling voor zijn case tegen de historische en reële opstanding van Jezus Christus. Hij begon over entropie.
Nu is entropie een wetenschappelijk concept waar leerlingen in het vak chemie regelmatig moeite mee hebben, maar ik kan het wel illustreren met een voorbeeld dat Bart trouwens ook gebruikt. Veronderstel dat je in je kopje thee ook suiker en melk doet en je gaat vervolgens alles roeren. Je mengt het theewater met de melk en de suikermoleculen tot het kopje thee dat jij graag lust. In het kopje is de entropie redelijk maximaal: alles is nu grondig vermengd en wel zo, dat je het onmogelijk weer ongedaan kan maken. Je mag proberen om in de andere richting te roeren, in de hoop dat de suiker en de melk er weer apart uit gaan komen, maar dat gaat dus niet lukken. Entropie – wanorde – is een feit.
Een lichaam dat sterft kan, omwille van diezelfde natuurwet van entropie, ook niet opnieuw gaan leven. Dat is een keihard, onomstotelijk bewezen feit: de entropie in het dode lichaam zal niet terugkeren tot een minder entropische toestand van orde en leven. Onmogelijk.
In het debat had Licona het over een persoon in de Congo, die na gestorven te zijn in het bos, na een lange tocht naar het dorp, weer tot leven was gekomen – een mirakel dus. Doden zouden dus, bij grote uitzondering, toch weer levend kunnen worden. Okee.
Met dat verhaal maakte Licona zelf een einde aan zijn geloofwaardigheid als expert – want het is veel aannemelijker dat de persoon die in de brousse van Congo gestorven was, gewoon dood leek te zijn, maar dat niet echt was. Men ging, volgens het verhaal, af op de verkleuring van zijn huid. Echt medisch-wetenschappelijk lijkt mij die dood dus niet vastgesteld.
Natuurwetten kunnen niet opgeheven of tegengegaan worden. Daarom zijn het wetten, en geen conventies. Een God die interveniëert en de natuurwet – al is het maar even – opheft: onmogelijk.
Ook voor de gelovige Dr. Licona zijn veel van de opmerkelijke verhalen over Jezus geen historische feiten. Neem het wandelen over water: niet historisch. Maar de verrijzenis is van een andere orde, volgens hem. Het is geen mirakel, zoals heel veel in de pre-moderne wereld miraculeus was. De verrijzenis is – als een soort unicum – juist wel historisch. Het lijkt het ene historische feit te zijn, waarzonder het christelijk geloof geen enkele waarde meer heeft.
Als bewijs voor de historiciteit haalt apologeet Licona alleen het getuigenis aan van Paulus. Die was eerst een uitgesproken tegenstander van de christenen, tot hij onderweg een visioen heeft van de Christus zelf. Een visioen dat hem totaal verandert van een bestrijder van het christendom tot de feitelijke grondlegger van het geloof dat vandaag door miljoenen christenen over de hele planeet wordt beleden.
Paulus vermeldt het lege graf helemaal niet. Het is, wel beschouwd, ook helemaal geen valabel argument voor een reële verrijzenis. Het aantreffen van een leeg graf wijst eerder op een domme vergissing – ik ben op het verkeerde kerhof! – of op een lijkroof, eerder dan op een miraculeuze opstanding.
De verschijningen van de verrezen Heer aan Paulus en de twaalf en aan een menigte van 500 volgelingen zijn ook al geen al te sterke aanwijzingen voor een reële opstanding van het lichaam van Jezus, getransformeerd of niet. Heel veel mensen die rouwen – volgens Ehrman zelfs één op vier – heeft visies (hallucianties lijkt een sterk woord, maar het is wel waar het over gaat) van een dierbare overledene, als deel van het rouwproces. En dat geloof ik. Ik heb zelf bij twee overlijdens in mijn omgeving de aflijvige nog meermaals gezien – en gesproken – in ervaringen die in nagenoeg niets verschilden van echte, fysieke ontmoetingen. Ik herinner mij mijn aanhoudende en moeilijk te bestrijden twijfel aan het werkelijk overleden-zijn van de doden, juist omdat ik elk van hen nog maar pas werkelijk – in het vlees – had ‘gezien‘. “I Can See Dead People”?! – Wel, ik ook.
De verschijningen van Jezus na zijn dood aan het kruis zijn dus psychologisch heel aannemelijk te maken. Cognitieve dissonantie. In verschijningen gaat het statistisch bijna altijd om 1) nauwe relaties en 2) religieuze figuren. Jezus valt in beide categorieën voor zijn volgelingen. Dus qua aannemelijkheid een toppertje.
Uiteindelijk is het een beetje een zielige vertoning als je als christelijk apologeet zo veel moeite wil doen om voor de hoeksteen van je geloof historiciteit te claimen. Nu, toegegeven: Paulus deed dat ook al en hij kwam er in zijn tijd wel nog goed mee weg. Vandaag kan je als goed opgeleide volwassene niet anders dan meewarig het hoofd schudden. Althans, dat denk ik.
Wellicht heeft het christendom van Paulus andere schatten aangebracht dan het geloof in de fysieke opstanding van de Heer. Er is in zijn traditie een schat aan richtlijnen voor een levenswijze ontwikkeld, die zo lijkt weggekaapt uit het receptenboek van onze beste psychologen: nederigheid, geduld, een luisterend oor bieden, vergeven. In het weerbarstige leven van alledag blijken het telkens weer stappen op de moeilijke weg naar een werkelijk van-jezelf-verlost en uiteindelijk een leven.